De geschiedenis van de EU

De invloed van besluiten van de Europese Unie (EU) op het dagelijks leven in Nederland is steeds sterker geworden. Landbouwers, milieuorganisaties, werkgevers- en werknemersorganisaties, consumentenbonden en besturen van economisch achtergebleven provincies, allemaal gaan ze naar Brussel. Ze willen subsidie, ze willen nieuwe regelgeving, ze willen voorgenomen besluiten tegenhouden. Tegelijkertijd is de kritiek op de machtsverschuiving van het nationale bestuur (‘Den Haag’) naar het bovennationale bestuur van de EU luider en luider geworden. Toch is de Europese Unie inmiddels een gegeven dat niet meer weg te denken is uit de dagelijkse politieke praktijk. Bijna geen enkele politieke partij wil terug naar de tijd dat de EU er nog niet was.

Nooit meer oorlog

Na de Eerste Wereldoorlog had Duitsland de schuld gekregen en werd het land gedwongen tot herstelbetalingen. De ontevredenheid daarover was door Duitse politici gebruikt om de bevolking op te hitsen, en dat had uiteindelijk tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog geleid.

Nu, na de Tweede Wereldoorlog, leefde in Europa sterk het idee van ‘nooit meer oorlog’: zoiets afschuwelijks mocht nooit meer gebeuren. Om te voorkomen dat zich weer opnieuw zo’n grote spanning zouden opbouwen, besloten de Europese landen te gaan samenwerken. Zo zou er niet opnieuw een situatie kunnen ontstaan die tot oorlog kon leiden. Die onderlinge samenwerking was bovendien een voorwaarde van de Verenigde Staten voor hun financiële steun (‘Marshallhulp’) voor de wederopbouw van Europa. Ook voor de heropbouw van de Duitse kolen- en staalindustrie gold dat dat in Europees verband moest gebeuren.

Een extra reden voor samenwerking was dat de West-Europese democratieën zich wilden aaneensluiten tegenover de machtige Sovjetunie en de communistische landen in Centraal- en Oost-Europa die onder invloed van de Sovjetunie stonden.

Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (1951)

In 1951 richtten zes landen (Frankrijk, Duitsland, Italië, België, Nederland en Luxemburg) de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) op. De kolen- en staalindustrie van de zes werd onder gemeenschappelijk beheer geplaatst: het hoogste orgaan van de EGKS, de Hoge Autoriteit, kreeg zeggenschap over de kolen- en staalindustrie van de aangesloten landen. De staten stonden op deze manier een klein stukje nationale macht (‘soevereiniteit’) af. Voor het eerst was er sprake van een supranationale Europese organisatie. Aan de basis van de EGKS stond de verklaring van de toenmalige Franse minister van Buitenlandse Zaken Robert Schuman, die hij op 9 mei 1950 aflegde.

Verdrag van Rome (1957)

In 1957 werden in het Verdrag van Rome de Europese Economische Gemeenschap en Euratom opgericht. Deze twee organisaties vormden samen met de EGKS de basis voor de Europese Gemeenschap (EG), zoals de Europese Unie tot 1993 heette. De belangrijkste doelstelling sinds 1957 is de gemeenschappelijke markt: één economische Europese zone zonder heffingen, beperkingen en valutaproblemen.

Al die tijd is er verschil van mening gebleven tussen regeringen van de lidstaten die streefden naar politieke eenheid (naar een Europese Unie, te vergelijken met de Verenigde Staten) en regeringen die het wilden laten bij een economische eenheid: de gemeenschappelijke markt.

Intussen werden steeds meer staten lid van de EG. Naast ‘de Zes’ van de EGKS traden Groot-Brittannië, Ierland, Denemarken (1973), Griekenland, Spanje (1981), Portugal (1986), Oostenrijk, Zweden en Finland (1995) tot de organisatie toe en werden de bevoegdheden uitgebreid.

Europese Akte (1986)

In de jaren 80 ging het in heel West-Europa slecht met de economie. Dat zette de EG ertoe aan om in 1986 met de Europese Akte (zie Europese Akte op Wikipedia) een grote stap te maken op weg naar de gemeenschappelijke markt. In die Europese Akte presenteerde de Europese Commissie plannen om vóór 1993 alle barrières van de EG-binnengrenzen weg te nemen en de interne markt te realiseren.

In de Europese Akte werd ook de besluitvorming van de EG versoepeld. Voortaan hoefden lang niet alle besluiten meer unaniem te worden genomen: een meerderheid van de stemmen was vanaf dat moment vaak voldoende. Dit wordt ook wel stemmen met ‘gekwalificeerde meerderheid’ genoemd.

Het Verdrag van Maastricht (1992)

In 1992 werd het Verdrag van Maastricht ondertekend. Met dit Verdrag werd zowel de economische als politieke integratie verder verdiept. In het Verdrag van Maastricht is onder meer de Economische en Monetaire Unie (EMU) opgericht, het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB), en is besloten dat in 2002 de euro zou worden ingevoerd als gemeenschappelijk betaalmiddel. Het Verdrag van Maastricht heeft ook een beperkt initiatiefrecht op wetgevend gebied voor het Europees Parlement ingevoerd, waardoor het Parlement nu de mogelijkheid heeft de Europese Commissie te verzoeken een voorstel in te dienen. Sinds het Verdrag van Maastricht in werking is getreden, spreekt men van ‘de Europese Unie (EU)’ in plaats van ‘de EG’.

Verdragen van Amsterdam (1997) en Nice (2001)

In 1997 volgde het Verdrag van Amsterdam. Burgers kregen het recht op toegang tot documenten afkomstig van de Europese Commissie en het Europees Parlement. Het parlement kreeg op meer beleidsterreinen het laatste woord en bovendien meer invloed op de benoeming van de Europese Commissie. Verder werd fraude met gemeenschapsgeld aangepakt, onder andere door de Europese Rekenkamer en de douanediensten meer bevoegdheden te geven.

Met het Verdrag van Nice van 2001 is onder meer de besluitvormingsprocedure over een aantal onderwerpen in de Raad van Ministers veranderd.

De euro

Per 1 januari 2002 is in twaalf lidstaten van de EU de nationale munt (zoals de Nederlandse gulden) vervangen door de euro. Inmiddels hebben negentien landen de euro. Door de invoering van de euro is één monetair beleid nodig en dat wordt gevoerd door de Europese Centrale Bank (ECB). De ECB is daarmee een zeer machtig orgaan geworden en besluiten van de bank kunnen veel gevolgen hebben voor het economische leven binnen en buiten de EU.

Uitbreiding: nieuwe landen

Op 1 mei 2004 vond de grootste uitbreidingsronde in de geschiedenis van de EU plaats: toen werden tien landen uit Centraal-, Oost- en Zuid-Europa lid van de EU, namelijk: Estland, Letland, Litouwen, Polen, Tsjechië, Slowakije, Hongarije, Slovenië, Malta en Cyprus. Per 1 januari 2007 zijn ook Bulgarije en Roemenië toegetreden tot de EU. En sinds 1 juli 2013 is ook Kroatië lid van de EU. Daar staat tegenover dat het Verenigd Koninkrijk op 31 januari 2020 uit de EU is getreden. De EU omvat nu 27 lidstaten.

Verdrag van Lissabon (2009)

Op 1 december 2009 is het Verdrag van Lissabon (zie ook Verdrag van Lissabon op Wikipedia) in werking getreden. Dit verdrag was onder andere bedoeld om de Europese Unie makkelijker laten functioneren en de burger meer betrekken in de besluitvorming op Europees niveau. Het aantal zetels in het Europees Parlement is gegroeid van 736 naar 750 en het Parlement heeft in meer gevallen het recht om wetsvoorstellen weg te stemmen. De rol van nationale parlementen is vergroot: ze hebben voortaan meer tijd om een klacht in te dienen over nieuwe Europese wetten, en de Europese Commissie moet die klacht eerder serieus nemen. Verder is het verdrag van Lissabon voornamelijk een verbetering en verduidelijking van eerdere verdragen.