Het parlement

De volksvertegenwoordiging in een democratie noemt men een ‘parlement’. In Nederland heet het parlement de Staten-Generaal. De Staten-Generaal bestaat uit twee kamers: de Tweede Kamer en de Eerste Kamer. Anders dan de naam misschien doet vermoeden heeft de Tweede Kamer meer rechten dan de Eerste Kamer.

De beide Kamers zijn gevestigd in het gebouwencomplex rond het Binnenhof in Den Haag. In 1992 heeft de Tweede Kamer een vergaderzaal betrokken in een nieuwe vleugel van dit complex. De Eerste Kamer vergadert in een eeuwenoude vergaderzaal, ooit gebouwd voor de Staten van Holland. Omdat het Binnenhof momenteel helemaal gerenoveerd wordt, zitten beide Kamers tijdelijk in een ander gebouw.

Eerste Kamer – gekozen door de Provinciale Staten

De Eerste Kamer (of de Senaat) wordt gekozen door de leden van de Provinciale Staten, binnen drie maanden na de verkiezingen van de Provinciale Staten. We noemen dit ‘getrapte’ verkiezingen. Deze verkiezingen vinden om de vier jaar plaats. Er zijn 75 Eerste Kamerleden, ook wel senatoren genoemd. De leden van de Eerste Kamer hebben gewoonlijk naast het Kamerlidmaatschap een andere baan. De Eerste Kamer komt eenmaal per week bijeen, meestal op dinsdag. Voor hun werk in de Eerste Kamer krijgen de leden een vergoeding en een onkostenvergoeding.

Tip: Bekijk ook dit Youtube-filmpje: Hoe wordt de Eerste Kamer gekozen?

Tweede Kamer – gekozen volksvertegenwoordigers

De Tweede Kamer telt 150 leden, die rechtstreeks door Nederlandse burgers worden gekozen. Ook deze verkiezingen vinden om de vier jaar plaats, tenzij het kabinet valt en er vervroegde verkiezingen worden uitgeschreven.

De Tweede Kamer komt driemaal per week bijeen, op dinsdag, woensdag en donderdag. De leden van de Tweede Kamer hebben aan hun Kamerlidmaatschap een volledige baan. Zij ontvangen daarom een salaris. Omdat nogal wat Kamerleden (soms ver) buiten Den Haag wonen, moeten ze reis- en verblijfkosten maken, die ook door de overheid worden vergoed.

Het werk van de Kamerleden is zwaar. Ze kunnen niet alles in hun eentje doen. Daarom heeft elke fractie een fractiebureau met medewerkers. Zij ondersteunen het werk van de Kamerleden. Daarnaast hebben Kamerleden van grotere partijen een persoonlijk assistent, die brieven en stukken selecteert en bepaalde klussen opknapt.

Hoe de Tweede Kamer werkt, staat in het Reglement van Orde van de Tweede Kamer. Kamerleden van één partij vormen samen een fractie. De leider van een fractie wordt fractieleider of fractievoorzitter genoemd. Elke fractie regelt haar eigen werkwijze. Kamerleden van de grotere fracties zijn vaak specialisten op een bepaald beleidsgebied: ze houden zich bijvoorbeeld (bijna) alleen bezig met buitenlands beleid, met onderwijs of met landbouwbeleid. Grote fracties kennen per beleidsterrein aparte fractiecommissies. De specialisten van de fractie op dat terrein bereiden daar partijstandpunten en het optreden van de fractie voor. Kamerleden van kleine partijen kunnen zich natuurlijk veel minder specialiseren: die moeten op meerdere terreinen thuis zijn.

Vaak zie je in de Tweede Kamer maar weinig Kamerleden tijdens ‘voltallige’ (plenaire) vergaderingen. Omdat veel debatten over heel specifieke onderwerpen gaan, doen daaraan meestal alleen de specialisten van de fracties mee. Gelijktijdig vinden elders andere vergaderingen plaats, bijvoorbeeld van commissies. Bij belangrijke onderwerpen is de Tweede Kamer altijd veel voller en bij stemmingen vaak ook. Meestal wordt op dinsdagmiddag gestemd. De Tweede Kamer kan alleen stemmen als er  minimaal 76 leden zijn (de helft plus één). Dit wordt het quorum genoemd. Aanwezigheid van de Kamerleden kan worden vastgesteld aan de hand van een elektronisch gegenereerde presentielijst.

Het meeste parlementaire werk wordt gedaan in Kamercommissies. Er zijn verschillende soorten, waarvan de belangrijkste de ‘vaste commissies’ zijn. Er zijn zo’n twintig vaste commissies voor de meeste beleidsterreinen van de ministers en staatssecretarissen. Zo is er een commissie voor onderwijs, voor financiën, voor justitie enzovoort. De commissies vergaderen over wetsontwerpen en overleggen met een minister of staatssecretaris over de manier waarop die bepaalde zaken aanpakt.

Alle vergaderingen van de Kamer zijn openbaar (behalve procedurevergaderingen). Ook alle stukken zijn openbaar. Als je wilt, kun je die tegen betaling aanschaffen. Je kunt ze ook bij de Kamer inkijken. Van alle vergaderingen worden notulen gemaakt: de zogenaamde Handelingen. Deze worden in dikke banden bewaard. Veel Kamerstukken zijn ook via het internet te raadplegen (website Tweede Kamer).

Taken van het parlement

Het parlement heeft drie belangrijke taken:

  • Het parlement heeft een wetgevende taak (net als de regering). Verderop gaan we uitvoerig in op de gang van zaken bij wetgeving.
  • Het parlement controleert de regering namens het Nederlandse volk bij de uitvoering van wetten en bij alle andere activiteiten.
  • Het parlement vertegenwoordigt de kiezers: parlementsleden moeten contact met de kiezers houden en de ‘volkswil’ in het overheidsbeleid tot uitdrukking brengen.

Het parlement kan die taken uitoefenen omdat ministers volgens de grondwet verantwoording verschuldigd zijn aan het parlement. Ministers kunnen alleen aanblijven als ze het vertrouwen genieten van de meerderheid van de Tweede en Eerste Kamer. Als een meerderheid in een van de Kamers het vertrouwen in een minister of in het hele kabinet opzegt, dan moet die minister of het hele kabinet opstappen.

Bevoegdheden van het parlement

Om hun medewetgevende en controlerende taken goed uit te kunnen voeren, hebbende Eerste en Tweede Kamer een aantal bevoegdheden oftewel rechten. Daarbij heeft de Tweede Kamer meer rechten dan de Eerste Kamer.

Budgetrecht

Beide Kamers hebben het recht om de rijksbegroting goed te keuren of die goedkeuring juist te weigeren: het budgetrecht. Dat is een belangrijk middel om invloed uit te oefenen, want zonder een goedgekeurde begroting kan een minister geen beleid voeren. Elk jaar moet de regering op Prinsjesdag bekend maken aan welke zaken zij het komende jaar geld wil uitgeven en hoe zij het geld daarvoor bij elkaar wil krijgen. Dat doet ze in de rijksbegroting en de toelichting daarop, de miljoenennota. Deze begroting wordt na Prinsjesdag in het parlement behandeld als een wetsontwerp. Van oktober tot soms ver in het volgende voorjaar worden in beide Kamers de begrotingen per departement behandeld en eventueel gewijzigd.

Recht van amendement en initiatief

De Tweede Kamer keurt de wetsontwerpen die door de regering worden ingediend. Ze heeft het recht om die wetsvoorstellen te wijzigen: dat noemen we het recht van amendement. Aangenomen amendementen gaan deel uitmaken van het wetsvoorstel. Daarnaast kunnen leden van de Tweede Kamer zelf wetsvoorstellen indienen. Dat is het recht van initiatief.

De Eerste Kamer heeft deze beide rechten niet. Die behandelt wetsvoorstellen nog eens, nadat ze in de Tweede Kamer zijn aangenomen. Maar de Eerste Kamer mag ze eigenlijk alleen in hun geheel aannemen of verwerpen; er kan niets meer aan veranderd worden. Er staat hier ‘eigenlijk’, omdat een meerderheid in de Eerste Kamer heel soms tegen een minister of staatssecretaris zegt: ‘We verwerpen uw voorstel, tenzij u er dit en dat nog aan wijzigt’. Als een minister overstag gaat, dient hij het voorstel met de gewenste wijziging opnieuw b in. Die wijziging noemt men dan geen amendement, maar een ‘novelle’. De Tweede Kamer moet eerst opnieuw met de gewijzigde wet akkoord gaan, voordat de minister het nog een keer kan proberen in de Eerste Kamer.

Recht om moties in te dienen

Beide Kamers hebben het recht om tijdens een zitting moties in te dienen: dat zijn uitspraken waarmee ze de regering kunnen aansporen om iets te doen of te laten. Ook kan door middel van een motie van wantrouwen het vertrouwen in een minister of in de regering worden opgezegd.

Beide Kamers hebben het recht om tijdens een zitting moties in te dienen: dat zijn uitspraken waarmee ze de regering kunnen aansporen om iets te doen of te laten. De regering hoeft moties niet uit te voeren. Ook kan door middel van een motie van wantrouwen het vertrouwen in een minister of in de regering worden opgezegd.

Interpellatie- en vragenrecht

Beide Kamers hebben het recht om een minister of staatssecretaris voor een spoeddebat te laten opdraven. Dit heet het recht van interpellatie. Een Tweede Kamerlid dat zo’n interpellatie wil houden, heeft daarvoor de instemming nodig van dertig Kamerleden, daarom heet het officieel sinds 2011 een dertigledendebat. De minister of staatssecretaris mag in zo’n geval niet weigeren in de Kamer te verschijnen. In de praktijk worden er zo vaak dertigledendebatten aangevraagd dat het best een tijdje kan duren voordat het debat daadwerkelijk op de agenda komt.

Elk Kamerlid heeft daarnaast het recht om vragen aan ministers te stellen. Dat kan schriftelijk, als er niet zoveel haast is bij een antwoord. Het schriftelijke antwoord hoort binnen drie weken te komen, maar het duurt vaak langer. Vragen stellen kan ook mondeling. Elke dinsdag is er in de Tweede Kamer een ‘vragenuurtje’. Kamerleden maken veel gebruik van de mogelijkheid vragen te stellen.

Enquête- en onderzoeksrecht

Een vergaande bevoegdheid is het recht van enquête. Dat wil zeggen het recht om een bepaalde zaak tot op de bodem uit te zoeken. De Kamer stelt dan uit haar midden een onderzoekscommissie in: een parlementaire enquêtecommissie. Die commissie kan iedereen die ze in het belang van het onderzoek wenst te verhoren oproepen: politici, ambtenaren en gewone burgers. Die zijn verplicht voor de commissie te verschijnen en onder ede vragen te beantwoorden. De enquêtecommissie maakt een uitgebreid verslag van haar bevindingen voor de Kamer. Ze kan wel conclusies trekken en aanbevelingen doen, maar ze mag geen straf opleggen. Minder zwaar dan de enquête is het parlementaire onderzoek: dan is verhoor onder ede niet mogelijk.

Van wetsontwerp tot wet

Een wetsontwerp is een voorstel voor een wet. Pas nadat een wetsontwerp door het parlement (eerst door de Tweede Kamer en dan door de Eerste Kamer) is goedgekeurd en het in het Staatsblad is gepubliceerd, spreken we van een wet. Vaak kan het jaren in beslag nemen voor het eerste ontwerp ook echt een wet is geworden. Een wetsontwerp moet dan ook een ingewikkelde route afleggen, voordat het een wet is. Hier volgen de stappen om een wet tot stand te laten komen.

Als een minister of staatssecretaris een wet wil invoeren, laat hij of zij de ambtenaren een tekst voor die wet maken: het wetsvoorstel. Dat wordt, vergezeld van een memorie van toelichting, in de ministerraad besproken. Daarna gaat het voor advies naar de Raad van State (het hoogste adviesorgaan van de regering). Het wetsvoorstel met advies gaat terug naar de ministerraad, waarna het naar de koning wordt gezonden.

Dan wordt het wetsvoorstel met de memorie van toelichting, het advies en een briefje van de koning (de koninklijke boodschap) aan de Tweede Kamer aangeboden. Een commissie bespreekt het wetsvoorstel, maakt daar een verslag van en zendt het terug aan de minister. De minister geeft een schriftelijke reactie op het verslag, de zogeheten memorie van antwoord. Hierna maakt de commissie een eindverslag, waarna het wetsvoorstel in de Tweede Kamer wordt behandeld en erover wordt gestemd.

Als het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is aangenomen, gaat het naar de Eerste Kamer. Daar wordt het weer in een commissie besproken, er wordt een verslag gemaakt, daarop komt weer een memorie van antwoord, waarna het eindverslag naar de Eerste Kamer gaat voor bespreking en stemming. Als het wetsvoorstel ook daar wordt aangenomen, gaat het naar de koning, die het ondertekent. Ook de betrokken minister zet zijn handtekening, het zogeheten contraseign. Daarna gaat het naar de minister van Justitie, die de wet in het Staatsblad laat afkondigen. Pas dan is het wetsvoorstel een wet.